Vrouwen in dienst

Accountants

Bij de invoering van de Wet op de Inkomstenbelasting 1914 wordt ook de functie van
accountant en adjunct-accountant ingevoerd bij de Belastingdienst. In 1916 worden er veel
nieuwe adjunct-accountants aangenomen onder wie twee vrouwen: mejuffrouw E. Fennema,
die op 21 september 1916 begint in Rotterdam en mejuffrouw M.F. van ’t Hoff Stolk, die op
12 oktober 1916 in Amsterdam begint. In 1918 komen er nog twee vrouwelijke adjunct-
accountants in dienst: mejuffrouw E.C. van Slogteren in Utrecht en mejuffrouw M.A.C.
Schutter in Groningen. Op 7 februari 1919 volgt mejuffrouw J. Duitz in Amsterdam, voorlopig
de laatste benoeming van een vrouw. Inmiddels zijn mannen uit de eerste lichting al
bevorderd tot accountant.


Aan het einde van 1919 wordt een vrouwelijke kandidaat afgewezen. Dat weten we doordat
er Kamervragen over worden gesteld. De minister antwoordt dat er twijfels zijn binnen de
dienst: hij stelt dat de proef met enkele vrouwen heeft laten zien dat vrouwen ongeschikt zijn
voor het vak. Dat laten de dan in dienst zijnde vrouwen niet gaan! Zij verzoeken de minister
in april 1920 gezamenlijk om hen mede te delen wat het probleem is, omdat zij alleen maar
goede beoordelingen van hun chefs hebben gekregen. Als er geen problemen zijn met hun
functioneren, vragen zij de minister om rehabilitatie.

Het departement doet er twee maanden over om een antwoord te formuleren: er zijn geen
ongunstige rapporten uitgebracht en daarom is rehabilitatie niet nodig. De minister voelt zich
niet aangesproken en trekt zijn woorden niet terug. De werving van uitsluitend mannelijke
kandidaten gaat door. Kranten schrijven over de kwestie. Het Maandbulletin van het
Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid signaleert de inconsequentie en besteedt er in het
augustusnummer van 1920 aandacht aan.

Het haalt allemaal niets uit.

Mejuffrouw Fennema (begonnen in 1916) behaalt op 11 december 1922 haar
accountantsexamen en wordt met ingang van 1 februari 1923 bevorderd tot accountant in
Amsterdam. Daarna kiest zij voor een eigen praktijk. Per 1 mei wordt haar op eigen verzoek
eervol ontslag verleend en op 17 mei opent het Bureau voor Belastingzaken en Accountancy
onder leiding van E. Fennema in Heemstede. Als haar echtgenoot W. Duchâteau, ook
afkomstig van de Belastingdienst, en andere mannen toetreden tot het bedrijf, blijft zij de
hoofdpartner van het succesvolle bedrijf met meerdere vestigingen.

Mevrouw Duchâteau-Fennema is begaan met de vrouwenzaak. Zij zit in een commissie die
het ‘vraagstuk van de belasting van de werkende vrouw’ onderzoekt. De commissie brengt
in 1953 het advies uit aan de Tweede Kamer om de gehuwde vrouw een eigen belastingvrije
som toe te kennen en het naar verhouding hogere, aparte belastingtarief voor gehuwde
vrouwen op te heffen. Het advies wordt terzijde geschoven. Pas in 1973 verandert de wet,
gehuwde vrouwen worden dan wel zelf belast over hun inkomen, maar hun belastingvrije
som is nog steeds maar 20% van die van hun man.

Mejuffrouw van ’t Hoff Stolk (uit de eerste lichting van 1916) trouwt nooit en blijft haar hele
werkzame leven bij de Belastingdienst. Zij heeft of niet de ambitie of niet de mogelijkheden
om het accountantsexamen te halen, want zij blijft tot aan haar pensioen in 1954, het jaar
dat ze 66 wordt, adjunct-accountant.

In 1935 wordt ze presidente van de Haagse afdeling van de Club van Zaken- en
Beroepsvrouwen, een club die de belangen van werkende vrouwen behartigt.

Josina Duitz (geb. 1882, 1919 in dienst) trouwt op 22 maart 1922 met de een jaar oudere
scriba en godsdienstonderwijzer Jacob Jesaya Kleerekoper. en wordt vanaf dat moment in
het jaarboekje vermeld als mevrouw J. Kleerekooper geb. Duitz. De wet uit 1924 is voor
haar, dan 42 jaar oud, blijkbaar geen obstakel om als gehuwde vrouw in dienst te blijven.
Sterker nog, zij slaagt na haar huwelijk voor het accountantsexamen en krijgt op 19 januari
1926 de rang van accountant. Jacob is vlak daarvoor, op 8 januari 1926 overleden, maar
Josina blijft tot aan de Tweede Wereldoorlog als Mevrouw J. Kleerekoper-Duitz in de
jaarboekjes vermeld. Vanaf 1941 is Josina uit het jaarboekje verdwenen. Zij is slachtoffer
van een andere wet: alle Joodse ambtenaren worden op last van de Duitse bezetter
ontslagen.

Zij reageert op dit onrecht door met een eveneens ontslagen collega, adjunct-accountant A.
Hellendall, hun eigen kantoor te openen aan de Weesperzijde 6 in Amsterdam, waar zij ook
woont. Deze onderneming is gedoemd te mislukken: al het Joodse leven in Amsterdam
wordt vernietigd.

Mevrouw Kleerekoper duikt onder in Drachten met een vals persoonsbewijs en overleeft als
Tine Kloosterman de Tweede Wereldoorlog. Op haar onderduikkaart antwoordt zij op de
vraag of zij haar oude betrekking weer terug zal krijgen: ‘vermoedelijk wel’. En dat zij
kostwinner zal zijn als haar familie uit Polen terugkomt. Inderdaad krijgt ze op 16 juli 1945
haar oude functie als accountant weer terug bij het 1 e Bureau van de Rijksaccountantsdienst
te Amsterdam. Haar familieleden komen om in Auschwitz en Sobibor.

Zij staat na de oorlog wel in de jaarboekjes als Mevr. De Wed. J. Kleerekoper-Duitz, terwijl
ze dan al bijna twintig jaar weduwe is. In 1948, inmiddels 60 jaar oud, is ze niet meer in
overheidsdienst. Josina overlijdt op 20 december 1952.