In het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog, in 1918, worden vijf vrouwen benoemd tot
adjunct-inspecteur. Op 27 mei komen mejuffrouw L.W. Thoden van Velzen en mejuffrouw mr
A.O. Steensma in Groningen terecht. Zij houden het echter niet lang uit, in het jaarboekje
van 1920 ontbreken zij.
Op 29 mei wordt mejuffrouw S.W.S. Boot in Leeuwarden aangesteld, op 12 juli mr J.C.
Langeraar in Nijmegen en op 8 oktober mevrouw mr H.L. Schade van Westrum Maarsingh
in Amsterdam. Mevrouw Schade van Westrum Maarsingh houdt het een jaar langer vol dan
de hiervoor genoemde Groningse dames. In Hoogezand komt in 1921 nog wel mevrouw mr
J.C. ten Cate geb. Houwink in dienst als tijdelijk inspecteur, maar haar laatste vermelding is
in 1926 bij kantoor Groningen. Het is opmerkelijk dat zij als getrouwde vrouw wordt
aangenomen.
Mejuffrouw Boot maakt in 1921 promotie tot tijdelijk inspecteur in Harlingen. Zij treedt in
1924 in het huwelijk en wordt in 1925 voor het laatst in het jaarboekje genoemd, standplaats
Groningen. Mr J.C. Langeraar houdt het het langste vol van haar lichting en is lange tijd de
enige vrouwelijke inspecteur. Zij sterft in het harnas, op 55-jarige leeftijd.
In 1924 wordt mejuffrouw J.A. Engels benoemd tot surnumerair, in 1926 gevolgd door
mejuffrouw G.J. Rutgers en mejuffrouw A.G. ten Bruggencate. Surnumerairs beschouwen
zichzelf als de ‘fine fleur des Finances’ en zijn lid van de actieve beroepsvereniging. Letterlijk
vertaald betekent surnumerair boventallig. Zij worden op inspecties geplaatst om daar het
vak in de praktijk te leren. Op foto’s van surnumerairsdiners uit die tijd, nemen de heren
idiote poses aan of hebben servetten op hun hoofd gevouwen. De aangebroken wijnflessen
op tafel hebben hier ongetwijfeld mee te maken. Geen enkele foto, tenminste van de foto’s
in de collectie van het Belasting & Douane Museum, toont een vrouw. Of zij zichzelf aan het
verenigingsleven onttrekken of dat de vrouwelijke surnumerairs worden buitengesloten, is
niet bekend.
Mejuffrouw G.J. Rutgers wordt als laatste genoemd in 1930, zij is dan ontvanger in Goor.
Mejuffrouw A.G. ten Bruggencate komt ook in 1930 voor het laatst voor in het jaarboekje, zij
is surnumerair te ’s-Gravenhage. Mejuffrouw Engels heeft dan nog een lange ambtelijke
carrière tegoed.
Mr S.W.S. Boot
Mejuffrouw mr S.W.S. Boot is een van de vijf vrouwen die in 1918 worden aangenomen als
tijdelijk adjunct-inspecteur. Zij komt terecht op de inspectie Harlingen, waar zij in 1921 wordt
bevorderd tot tijdelijk inspecteur. Er is een foto uit 1920 van een bijeenkomst van Friese
inspecteurs in Beetsterzwaag: mejuffrouw Boot is de jonge vrouw. In 1924 trouwt zij met de
acht jaar oudere collega-inspecteur A.F. Bange, die vanaf 1914 inspecteur in Harlingen is.
Zeer waarschijnlijk staat hij ook op de foto.

Op 7 april 1922 wordt A.F. Bange overgeplaatst naar de Inspectie Invoerrechten & Accijnzen
te Groningen, derde afdeling. Op 8 december 1922 krijgt ook mejuffrouw Boot een
aanstelling in Groningen, maar dan bij de Directe Belastingen, tweede afdeling. Zijn zij al
verloofd op dat moment? Heeft de tijdelijke afstand de liefde aangewakkerd? We weten het
jammer genoeg niet. Als gehuwde vrouw blijft zij nog werken tot 1926. Ondanks dat haar
man geen rechten heeft gestudeerd en zij wel, stopt zij ermee. Hij wordt later
hoofdinspecteur.
Langeraar
Begin 20e eeuw werken er vele vrouwen in administratieve functies bij de Belastingdienst.
Dit zullen zeker gerespecteerde dames zijn geweest, maar veel carrièreperspectief hebben
zij niet. De conservatieve houding van de leiding verandert langzaam. In 1918 komen er vijf
vrouwen als tijdelijk adjunct inspecteur werken. Een van hen, Mr Johanna Cornelia
Langeraar, die in Utrecht rechten heeft gestudeerd en ook daar is gepromoveerd, gaat in
Nijmegen aan de slag. Twee jaar later wordt zij tijdelijk inspecteur en op 3 november 1930
wordt zij inspecteur en verdwijnt het ’tijdelijk’ uit haar functienaam.

In 1938 werkt ze daar nog steeds als inspecteur en hoogstwaarschijnlijk is zij dan ook de vrouw met rozen vooraan op deze groepsfoto van kantoor Nijmegen uit dat jaar. Zij overlijdt in 1946 op 55-jarige leeftijd.
Zij is de enige van de vrouwen van haar lichting adjunct-inspecteurs die het werken bij de Belastingdienst niet binnen een paar jaar opgeeft.
Engels
Mejuffrouw J.A. Engels (geboren in 1899) wordt in 1924 benoemd tot surnumerair der
Registratie en Domeinen, letterlijk ‘boventallig’. Dit betekent dat de surnumerairs geacht
worden mee te werken op de inspectie en al doende te leren. Mejuffrouw Engels heeft geen
rechtenstudie gedaan, maar is wel geslaagd voor beide delen van het Notarieel
Staatsexamen. In 1928 wordt zij aangesteld als ontvanger der registratie en domeinen in
Beetsterzwaag, als eerste vrouw in die functie. Via Emmen en Middelburg komt zij in 1943 in
Enschede terecht. Daar wordt zij in 1946 benoemd tot inspecteur van ’s Rijks belastingen.
Mr Langeraar is eerder dat jaar overleden dus mejuffrouw Engels is dan de enige
vrouwelijke inspecteur. Zij is het eerste vrouwelijke hoofd der registratie en successie in
Enschede en vanaf 1950 ook in Apeldoorn. In 1948 wordt mejuffrouw Engels geïnterviewd
voor Wij van Financiën. Zij geeft aan geen moeite te hebben met de aanschrijfvorm
‘mejuffrouw’, maar wel met ‘aan de heer inspecteur’.
De interviewer doet weinig moeite, hij beschrijft vooral zijn eigen indrukken en vooroordelen.
Mejuffrouw Engels gaat er vriendelijk doch beslist tegenin. Volgens haar is de rivaliteit onder
mannen groter dan onder vrouwen, ondanks wat er altijd wordt beweerd. Zij vindt dat
mannen en vrouwen gelijke kansen verdienen en beantwoordt iedere vraag in die geest.
Mejuffrouw Engels blijkt met haar twee vrouwelijke collega’s (dit moeten Rutgers en Ten
Bruggencate zijn geweest) bij de secretaris-generaal, Jonkheer Van Asch van Wijk, op
bezoek te zijn gegaan na hun eerste benoeming. De secretaris-generaal zegt hen dat hij van
mening is dat vrouwen ongeschikt zijn voor het ambt en dat hij dat ook tegen de minister
heeft gezegd. Mejuffrouw Engels heeft zich gelukkig niets van deze onhartelijke woorden
aangetrokken en juist het tegendeel bewezen. In 1956 wordt zij hoofdinspecteur in
Apeldoorn, wederom als eerste vrouw in die functie. Per 1 maart 1957 wordt haar, op eigen
verzoek, eervol ontslag verleend.

